zondag 11 februari 2024 om 10.00 uur

Ochtenddienst
Voorganger(s): Ds. J. Brouwer

Hervormde Gemeente Stellendam

orde van dienst zondagmorgen 11 februari 2024

jongerendienst ‘Hou vol’

 


- welkom en afkondigingen

 

- introïtuslied : 

 

* Opwekking 798 : Houd vol – Begeleid door Beracha

 

Wij zijn het volk van God,

wij zijn als vreemdelingen hier met elkaar.

Een leven lang te gast,

er ligt een hemels vaderland voor ons klaar.

 

Houd vol, houd vol,

Hij laat niet los.

 

Het is een zegetocht

van heiligen en twijfelaars bij elkaar.

Maar kijk, wij lopen nog,

wij lopen wat God heeft beloofd achterna.

 

Houd vol, houd vol,

Hij laat niet los.

 

Refrein:

God is voor ons, God is naast ons,

God is altijd om ons heen.

Laat maar komen wat hierna komt,

want Hij laat ons nooit alleen.

 

En nu wij zijn omringd

door zoveel helden die ons voor zijn gegaan,

nu geven wij niet op.

Het zijn de schouders waarop wij mogen staan.

 

Houd vol, houd vol,

Hij laat niet los.

 

(Refrein)

 

 

 

*Weerklank 195 ('Heilige Geest van God')

 

Heilige Geest van God, vul opnieuw mijn hart.

Heilige Geest van God, vul opnieuw mijn hart.

Vul mij opnieuw, vul mij opnieuw.

Heilige Geest, vul opnieuw mijn hart.

 

 

- stil gebed

 

- votum en groet

 

- zingen :        

 

(eventueel door de muziekgroep)

 

* ALS IK NAAR DE BERGEN KIJK – LUISTERLIED GEZONGEN DOOR BERACHA

https://www.youtube.com/watch?v=P6v0PL_zZgg  

 

Als ik naar de bergen kijk,

het pad dat ik moet gaan,

dan voel ik mij een kwetsbaar mens.

Waar komt mijn hulp vandaan?

 

Als ik naar de bergen kijk,

de diepte van het dal,

dan voel ik mij een kwetsbaar mens.

Wie vangt mij als ik val?

 

Onze Heer die alles maakte,

de schaduw op ons pad,

blijft met ons verbonden.

Hij waakt bij elke stap.

Onze Heer die alles maakte,

beschermer voor altijd.

Waar wij gaan en komen,

Hij blijft in eeuwigheid.

 

Wie wijst mij de weg omhoog

als mij het zicht ontbreekt?

Wie ziet mij als ik zoekend ben

naar wat mij richting geeft?

 

Wie gaat met mij door het dal,

het donkerst van de nacht?

Wie hoort mij als ik roep om hulp?

Wie geeft mij nieuwe kracht?

 

(Tekst: Anneke van Dijk-Quist. Muziek: Arnold Dekker. © 2023 Stichting Sela Music)

 

*Psalm 27 DNP

 

1. God is mijn licht, de redder van mijn leven.

Zou ik nog bang zijn voor de duisternis?

Hij is mijn kracht, Hij zal bescherming geven.

Wie vrees ik nog wanneer Hij bij mij is?

Toen ik werd aangevallen hield ik stand;

mijn tegenstanders beten in het zand.

Al smeedt een machtig leger een complot,

ik weet mij veilig in de hand van God.

 

4. Wijs mij uw weg, leid mij langs vlakke paden;

Schiet mij te hulp, ik ben in doodsgevaar.

Mijn tegenstanders kennen geen genade,

ze zijn gemeen en onberekenbaar.

Moest ik de goedheid missen van de HEER,

waar zou ik zijn? Dan leefde ik niet meer!

Vertrouw de HEER, wees sterk en wanhoop niet.

Wacht op de HEER, houd vol tot je Hem ziet.

 

 

- geboden en beloften

 

- zingen : Psalm 119 DNP

 

3. Bijzonder heilzaam is wat U ons zegt;

het houdt je zuiver in je jonge jaren.

Laat mij niet dwalen, U zoek ik oprecht.

Ik blijf uw woord diep in mijn hart bewaren;

ik wil niet ongehoorzaam zijn en slecht.

HEER die ik eer, wil mij uw wet verklaren.

 

- gebed

 

 

- Schriftlezing : 

Het vierde boek van Mozes Numeri

HSV

 

Numeri 13

 

Bevel om Kanaän te verkennen

 

21 Zij gingen op weg en verkenden het land, van de woestijn Zin tot Rehob, bij Lebo-Hamath.

22 Zij gingen het Zuiderland in en kwamen tot aan Hebron, en daar woonden Ahiman, Sesai en Talmai, nakomelingen van Enak. Hebron nu was zeven jaar eerder gebouwd dan Zoan in Egypte.

23 Daarna kwamen zij aan in het dal Eskol en sneden daar een rank af met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen. Ook namen zij wat granaatappels en wat vijgen mee.

24 Die plaats noemde men het dal Eskol vanwege de tros die de Israëlieten daar afgesneden hadden.

25 Daarna keerden zij terug van het verkennen van het land, na verloop van veertig dagen.

26 Zij gingen op weg en kwamen bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Israëlieten, in de woestijn Paran, bij Kades. En zij brachten aan hen en heel de gemeenschap verslag uit en toonden hun de vruchten van het land.

27 Zij vertelden het Mozes en zeiden: Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht.

28 Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien.

29 In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.

30 Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.

31 Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij.

32 En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte.

33 Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.

 

Numeri 14

Het morrende volk gestraft

 

1 Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren.

2 Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven!

3 Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren?

4 En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!

5 Toen wierpen Mozes en Aäron zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de verzamelde gemeenschap van de Israëlieten.

6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren,

7 en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land.

8 Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing.

9 Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!

10 Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.

11 En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?

12 Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is.

13 Maar Mozes zei tegen de HEERE: 

(…) 

19 Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk, overeenkomstig de grootheid van Uw goedertierenheid, en zoals U dit volk vergeven hebt, vanaf Egypte tot hier toe.

20 De HEERE zei: Op uw woord heb Ik hun vergeven.

21 Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden!

22 Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd,

23 zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien!

24 Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen.

25 De Amalekieten en de Kanaänieten wonen in het dal. Keer morgen om en trek verder de woestijn in, in de richting van de Schelfzee.

26 Daarna sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron:

27 Hoelang zal Ik nog bij deze boosaardige gemeenschap blijven, die tegen Mij mort? Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord, waarmee zij tegen Mij morren.

28 Zeg tegen hen: Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, voorwaar, Ik zal met u doen zoals u ten aanhoren van Mij gesproken hebt.

29 In deze woestijn zullen uw dode lichamen vallen, te weten allen van u die geteld zijn, naar hun volledige aantal, van twintig jaar oud en daarboven, u die tegen Mij gemord hebt.

30 U zult beslist niet in dat land komen waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou laten wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.

31 Uw kleine kinderen, van wie u zei: Zij zullen tot prooi worden van de vijand! hen zal Ik erin brengen; zij zullen dat land, dat u verworpen hebt, leren kennen.

32 Maar wat u betreft, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen.

33 Uw kinderen zullen veertig jaar in deze woestijn rondzwerven, en zij zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen in deze woestijn vergaan zijn.

34 Overeenkomstig het aantal dagen dat u dat land verkend hebt, veertig dagen, voor elke dag een jaar, zult u uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar lang, en u zult van Mij tegenstand ondervinden.

35 Ík, de HEERE, heb gesproken: Voorwaar, Ik zal dit doen met heel deze boosaardige gemeenschap, die tegen Mij samenspant. Zij zullen in deze woestijn omkomen, ja, zij zullen er sterven!

36 En de mannen die Mozes uitgestuurd had om het land te verkennen, en die, teruggekeerd, heel de gemeenschap tegen hem hadden doen morren door over het land een kwaad gerucht te laten uitgaan,

37 die mannen, die over dat land een kwaad gerucht hadden laten uitgaan, stierven ten gevolge van een plaag, voor het aangezicht van de HEERE.

38 Maar van de mannen die eropuit gegaan waren om het land te verkennen, bleven Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, in leven.

 

 

https://www.youtube.com/watch?v=Y6U7mAnPtw4 (“Hatchi: A Dog’s Tale”) 

 

 

(bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Pompey_%28hond%29)

 

- prediking Zo trouw als een hond

(tekst: Numeri 14 vers 24, “Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen.”)

 

 

- zingen : Psalm 89 OB

7. Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort!

Zij wand'len, HEER, in 't licht van 't Godd'lijk aanschijn voort;

Zij zullen in Uw naam zich al den dag verblijden;

Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in 't lijden;

Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen,

Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen.

 

8. Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;

Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht;

Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen,

Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;

Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,

En onze Koning is van Isrels God gegeven.

 

 

- dankzegging en voorbede

 

- zingen : Weerklank 445 ('Ik bouw op U') : 1, 2 en 3

 

Ik bouw op U

mijn schild en mijn verlosser

niet eenzaam ga ik op de vijand aan

 

sterk in Uw kracht gerust in Uw bescherming

ik bouw op U en ga in Uwe naam;

sterk in Uw kracht gerust in Uw bescherming

ik bouw op U en ga in Uwe naam

 

Gelovend ga ik 

eigen zwakheid voelend

en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan

toch rijst in mij een lied van overwinning

ik bouw op U en ga in Uwe naam

toch rijst in mij een lied van overwinning

ik bouw op U en ga in Uwe naam

 

Ik bouw op U

mijn schild en mijn verlosser

Gij voert de strijd, de huld’ is U gewijd

In ’t laatste uur zal ‘k zegevierend ingaan

in rust met U die mij hebt voortgeleid.

In ’t laatste uur zal ‘k zegevierend ingaan

in rust met U die mij hebt voortgeleid.

 

 

-​zegen

 

terug